|
2020
Rajeev,
Agra.
Op
het water van de Ganges worden offertjes gezet. Kleine schoteltjes
gemaakt van blaren, als schuitjes gevuld met bloemetjes en een
kaarsje. Bij de te waterlating denkt de offeraar aan een overleden
kennis, vriend of familielid. Even later dobbert het kaarsje over
de Gangesgolven en vervoegt de andere dansende lichtjes tot het
tenslotte verdwijnt, opgeslokt door duisternis en waternis.
Ik
heb gisteren ook een kaarsje op het water gezet. Heb de rituele
beweging van driemaal draaien in de lucht gemaakt. Bij het loslaten
op het wateroppervlak heb ik aan Rajeev gedacht. Hij is enkele
weken geleden heengegaan. Dat hebben zijn vrienden me verteld.
Zijn collega’s, die ook zijn concurrenten waren. De bedelaars
aan het station van Agra-Cantor. Want Rajeev was zo’n bedelaar.
Een jongen, verplicht om door het leven te gaan op enorme voeten,
opgeblazen door elephantiasis. Zijn beide onderbenen en voeten
leken wel ballonnen met tenen als spenen aan een overvolle uier.
Hij kon stappen, waggelen eerder, maar hij deed het niet veel.
Meestal zat hij in een driewieler met voorwielaandrijving. Zijn
stuur was voorzien van een pedaal. Met de ene hand kon hij sturen
en met de andere maalde hij zich vooruit. Het verhaal gaat dat
hij dit voertuig heeft gekregen van de gidsen en reisleiders die
met groepen toeristen in het station passeren.
Zo
heb ik Rajeev leren kennen. Hij in z’n karretje, ik met
een groep toeristen. Hij liet zijn immense ledematen open en bloot
op het voorste raamwerk van zijn fietstuig rusten. Wij deden altijd
een kort babbeltje en ik gaf hem een centje. Heel soms zagen wij
mekaar iets langer. Dan kwam ik, nadat de gasten op het perron
stonden te wachten op een trein met vertraging, nog eens bij hem
terug. Maar het was altijd een beetje lastig. De ogenblikken dat
er toeristen passeerden waren kort en schaars, dus waren die momenten
‘prime time’ voor zijn business. Bovendien deden de
andere bedelaars niets dan jengelen en hengelen naar mijn aandacht.
Toch, ik hoorde de verhalen over zijn moeder bij wie hij woonde
en die voor hem zorgde, zijn middagdutjes en het leven in hun
straatje. Iedere dag reed hij een uurtje van thuis naar het station.
Wanneer de laatste ochtendtrein naar Delhi was vertrokken, keerde
hij terug. Ze woonden in een wijk bij Sikandra.
Ik
zou er met zo’n vehikel langer over hebben gedaan. Hij waarschijnlijk
ook, maar Rajeev bleef heel bescheiden. Slechts één
keer heb ik hem horen klagen. Dat was nadat een auto hem had aangereden.
Gewoon van de weg de gracht ingeduwd. De chauffeur was weggevlucht.
Rajeev had toen een zware blessure opgelopen. Het haar op z’n
kruin was weggeschoren en een grote scheur in zijn hoofdhuid was
over 10 cm toegenaaid met zwarte hechtsels.
Daarna
ging het wat moeilijk met hem. Het wit van zijn ogen werd verre
van wit. Eerder gelig- bruin en met een vieze rand rond de pupillen.
Hij verzorgde zich niet meer. Zat ongewassen en met smerige kleren
in zijn driewieler. Ondanks de ‘Dove’ zeepjes die
ik voor hem kocht. Die verpatste hij, vermoed ik, om z’n
inkomen bij te spekken.
Enige
tijd later kwam hij op het perron en stelde me voor aan zijn vriendin.
Een meisje van zo’n 20 jaar oud en even verpauperd als hij.
Ze was zwanger en zag er gelukkig uit. Hij zat fier en recht in
zijn metalen fietszetel. Hij zou voor haar zorgen en had nu zelfs
een gsm. Ik kreeg prompt zijn telefoonnummer.
Toen
viel me op dat hij zijn handicap onder een dekentje had verstopt.
Dat was nog niet eerder gebeurd. Lang geleden had ik hem wel gevraagd
of hij al eens amputatie had overwogen. Lachend had hij toen gezegd:
‘No! Me no handicap boy’. Dat hij de bron van inkomen
zou missen!
Nu gaf dat dekentje op zijn schoot hem een wat zielige indruk.
|